De Tilburgse grote kerk aan de markt krijgt in 1612 een nieuwe hoogaltaar.
De kerk is in 1595 in brand gestoken en het dorp Tilburg is sinds die tijd bezig met het
1612 valt in de periode van het 12-jarig bestand (1609-1621), een periode van wapenstilstand tussen Spanje en de Republiek, waardoor er ruimte ontstond voor economische groei en langdurige reparatieprojecten aan het verwoeste kerkgebouw.
Een van de belangrijke onderdelen van het nieuwe interieur van de kerk is het hoogaltaar. De kerkmeesters halen dat altaar uit de provinciehoofdstad. In de rekeningen van het dorp zijn meerdere vermeldingen over het Hoogaltaar te vinden. Waarschijnlijk moeten we dat altaar identificeren met het Hoofdaltaar dat in de literatuur vaker voorkomt. In een vorige blogpost schreef ik al dat het plaatsen van het nieuwe hoogaltaar een heleboel werk vereiste. Daar kwam een tafereel (schilderij) in dat met het houtwerk uit Den Bosch kwam. Henrick Rutthen, van beroep schrijnwerker, heeft het houtwerk van het hoogaltaar gemaakt. Hij krijgt daarvoor betaald door de borgemeester Adriaen Keijser het bedrag van 214 carolus gulden. Hij schrijft de 'bon' eigenhadig en verraadt daarmee dat hij er zijn eigen spelling op na houdt: in kennise der vaerhat (waarheid) so heb ick dijt met mijn aaengehn (eigen) hant onder tekent ende bedanck mij de goede betaelijn (betaling).
De schilder Jan van Oirdt (of Jan van Noort) verzorgt het schilderwerk. De voorstelling die op het hoogaltaar is aangebracht staat in bron: historie van Sint Denijs, patroen deser kercke, ende den Edelen Ridder ende Martelaer Sint Jooris. Dat kost 400 gulden.
De schilder mr Jan van Noort (of Oirdt) woont op dat moment in 's-Hertogenbosch. Hij is de kleinzoon van bouwmeester Jan van Noort uit Utrecht. Zijn grootmoeder is de dochter van de bouwmeester van de Sint Jan in 's-Hertogenbosch. Hij woont in ieder geval sinds 1573 in het huis Den Gulden Arent, huidig adres Kerkstraat 18 in Den Bosch, naast de Grote Kerk.
Meerdere voermannen zijn ingeschakeld om het hoogaltaar, waarschijnlijk in delen, naar Tilburg te krijgen: Handrick Anthonis Cauwenberghs, Herman Mijssen en Wouter Cornelis de Ruijter. Zij rijden in 1611 naar Den Bosch om de materialen voor het hoogaltaar op te halen, evenals de timmerlieden en de schilder met hun materiaal. Die rit kostte het dorpsbestuur 35 stuivers voor iedere voerman die daarbij is geweest. Die ambachtslieden moeten natuurlijk ook weer terug naar Den Bosch. Dat kost 2,5 gulden.
De verblijfskosten voor deze lieden zijn vanzelfsprekend voor rekening van het dorp. In de week na Pasen in 1611, (dat viel toen op 24 maart), komt den maelder ofte schilder vanden Bossche die den outaer afgeset heeft. Hij neemt zijn zoon mee en zij hebben overnacht, gebruiken de maaltijd, drinken bier en gebruiken vuur om zich warm te houden. De volgende dag hebben ze samen met Hendrick Rutten, die het hoogaltaar in elkaar zet, en met borgemeester Adriaen Keijser, nog een maaltijd gebruikt en bier gedronken.
![]() |
| Het huidige hoogaltaar in de Heikese kerk. Het is in 1699-1700 vervaardigd. |
Het hoogaltaar staat aan de oostzijde in de kerk en bevat het tabernakel waar de hosties in bewaard blijven. Het altaar is gewijd aan de patroonheilige van de kerk en dat was bij dit altaar ook het geval zoals we hierboven al zagen.
Het hoogaltaar in de Tilburgse kerk krijgt meerdere ornamenten die Anthonis de maelder aanbrengt in 1611. Hij is eveneens afkomstig uit 's-Hertogenbosch. Op 12 december van dat jaar krijgt hij betaald voor het stofferen, pluijmeren ende vergulden des hoogen autaere alsnu binnen derser kercke bestelt sijnde. Dat kost het dorp 70 carolus gulden.
Jan van Noort krijgt een schuldbekentenis van Adriaen Cornelis Keijser, de borgemeester van dienst. De schuld bedraagt 410 carolus gulden die hem als reste competerende voor tschilderen vanden hooghen autaer bij hem binnen Tilborch danckelijck gelevert. Adriaen Keijsers belooft het bedrag op Sinte Martens dach in november ierstcomende te betalen. Die schuldbekentenis is opgemaakt en ondertekend op 24 maart 1612. Dat was precies een jaar na het afleveren van de materialen.
Die termijn haalt de borgemeester niet. Jan van Noort moet zo lang op zijn geld wachten dat hij rente krijgt over de schuld die de borgemeester aan hem heeft. Zijn rekening is pas betaald op 1 juni 1613. Over het verschuldigde bedrag van 410 gulden krijgt hij een rente van 15 gulden.
De carolusgulden bestaat in deze tijd niet meer als fysieke munt maar is nog steeds in gebruik als rekeneenheid. [https://nl.wikipedia.org/wiki/Carolusgulden]
![]() |
| Afbeelding van een gouden Carolusgulden uit 1552. |
Lees ook:


_-_30-05-2012_13-50-36.jpeg)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten