Mijn grootvader Bernardus de Brouwer (2 maart 1878 - 29 januari 1961) koos een ander beroep dan zijn broers en zuster. Die gingen als arbeider aan de slag in verschillende bedrijven in Tilburg of gingen de horeca in. Bernard de Brouwer koos voor het beroep van slager.
Zijn opleiding kreeg hij bij diverse slagers in de omgeving. Hij vertrok op 26 februari 1897, 19 jaar oud, naar Dongen. Daar staat hij ingeschreven vanaf 29 maart 1898 bij slachter Wilhelmus van der Put. Die had zijn winkel op de Hoge Ham. In het bevolkingsregister van Dongen staat geen beroep bij de inschrijving van Bernard de Brouwer. Van Dongen vertrok hij naar Oisterwijk op 20 december 1899. Daar woonde hij bij slager Johannes van Beugen op het Kerkeind. Hier staat zijn beroep wel vermeldt: slager. Blijkbaar had hij al genoeg ervaring om die beroepsnaam te mogen dragen. Op 4 april 1900 ging terug naar zijn vader in Tilburg. In Tilburg werkte hij een tijdlang bij slager Herculeijns.
Toen het tijd werd om op eigen benen te staan wilde hij een eigen slagerij starten. of dat zijn eigen initiatief was of dat hij geïnspireerd was door zijn aanstaande vrouw is niet bekend. Uit de overlevering is wel bekend dat mijn opa geen zakenman was. Een prima slager, maar slecht in het tevreden houden van de klant. Zijn vrouw was daar veel beter in en samen vormden ze daarom een prima stel.
Johannes Cornelis de Brouwer.
Hoe nu verder? Een eigen slagerij starten was geen sinecure. Mijn voorouders waren geen kapitaalkrachtige mensen en het kopen van een pand vereiste wel geld. Mijn opa had geen eigen middelen en moest een beroep doen op het gezinskapitaal. Hoe dat precies is gelopen, dat weet ik niet. Uit de documenten wordt wel enigszins duidelijk dat het gezin van mijn overgrootvader Johannes Cornelis de Brouwer de kosten moest opbrengen. Mijn opa was derde in de rij kinderen. De meesten woonden nog thuis. Mogelijk dat hun gezamenlijke inkomen de noodzakelijke zekerheid bood om het riciso te dekken.
In 1904 moet het plan om een eigen slagerij te gaan bouwen zijn ontstaan. Op 17 januari 1905 verklaarde P.J. Jongbloets, agent in assurantieën, dat hij had verkocht aan Jan de Brouwer (...) een bouwterrein hoek Tuin en Telephoonstraat, voor een bedrag van 2400 gulden. Het daadwerkelijke transport moest plaats vinden voor of op 15 februari van dat jaar. Het was Johannes Cornelis de Brouwer die de grond kocht en daarmee opdraaide voor de kosten. Het transport vond plaats op 13 februari. De koopsom bedroeg echter slechts 1950 gulden. Waarom dat verschil? In de koopakte staat een voorwaarde genoemd, namelijk dat de nieuwe eigenaar op het perceel de eerste 50 jaar geen koffiehuis of herberg mochten beginnen. Gebeurde dat toch dan moeten ze de verkoper alsnog 500 gulden betalen. Deze voorwaarde komt ongetwijfeld voort uit het feit dat de verkoper, Jongbloets, zijn eigen huis had gebouwd naast het verkochte perceel. Hij had geen behoefte aan rumoerige buren.
Kwitantie voor Johannes Cornelis De Brouwer. 1905.
Het terrein waar deze bouwgrond lag maakte deel uit van de Heuvelse Akkers, een landbouwgebied dat na de komst van het station in 1863 geleidelijkaan is volgebouwd. De bebouwing vond plaats deel uit particulier initiatief en deels geleid vanuit de gemeente Tilburg. Ik heb er 1991 een artikel over geschreven samen met Joost van Hest.
Deze bouwgrond maakte eerder deel uit van de siertuin die hoorde bij de villa van fabrikant Bogaers aan de Willem II-straat. Het was zo'n beetje het laatste perceel in het hele gebied dat nog leeg was. Dus mijn opa koos een prima plaats in deze "nieuwbouwwijk", nieuw publiek met een zeker welstand. Dat bood voldoende perspectief maar betekende ook dat je een klantenkring moest opbouwen.
Blauwdruk van het pand dat mijn opa liet bouwen. 1905.
De grond was aangekocht, nu nog een slagerij, rokerij en woonhuis erop. Dat kostte opnieuw geld. Deze keer moest het geld ergens anders vandaan komen, maar het bleef nog steeds binnen de familie. Adrianus J.F. de Brouwer, onderwijzer, en neef (oomzegger) van Johannes Cornelis de Brouwer, financierde de bouw. Voor notaris Vroemen in Udenhout werd dat geformaliseerd op 23 augustus 1905. De lening bedroeg 4200 gulden. Het bouwterrein aan de Tuinstraat diende als onderpand. De rente op de lening bedroeg 4,25%.
Een andere hindernis was de vergunning. Niet alleen de bouwvergunning, maar ook de vergunning om een slagerij en rokerij te mogen oprichten en het bedrijf te mogen uitoefenen. De ambtelijke molen draaide zoals het hoorde en de toestemming verkreeg mijn opa op 16 september 1905. Elf dagen later trad hij in het huwelijk met Elisabeth Hovers.
Mijn vader en mijn oma in de deuropening van de slagerij met een beetje inkijk in de winkel. 1933.
Het woonhuis met slagerij en rokerij had een verdieping! Mijn vader sprak steeds van die verdieping omdat dat in de overlevering van de familie iets bijzonders was. Voor Tilburg was dat ook bijzonder, maar het was een voorwaarde om in dit nieuwe woongebied te mogen bouwen. Het pand staat er nog steeds maar een slagerij zit er tientallen jaren niet meer in.
Voorwaarde voor de geldlening was een verzekering. Johannes Cornelis de Brouwer sloot als eigenaar een verzekering af voor 5000 gulden op het nieuwe pand. Eigenlijk zijn het twee panden, het winkel-woonhuis en de slagerij die los van het huis stond. Het winkel-woonhuis was verzekerd voor 4500 gulden en de slagerij voor 500 gulden. Beide bedragen werden in 1919 verhoogd tot respectievelijk 9000 en 1000 gulden. Een verdubbeling dus. De premie bedroeg vanaf die datum fl. 10,50. In 1921 nam Bernard de Brouwer het eigendom over en daarmee moest de polis door hem worden overgenomen. Opnieuw werd de waarde van beide panden verhoogd, nu tot 13000 gulden voor winkel-woonuis en 2500 gulden voor de slagerij. Daardoor was de waarde van het pand in 16 jaar tijd meer dan verdrievoudigd.
Bernard de Brouwer (rechts), zoon Frans (voorgrond) en een prijs(?)koe. ca. 1920.
Bernard de Brouwer had zelf een inboedelverzekering afgesloten voor deze panden op 26 februari 1906. De polis liep bij dezelfde maatschappij: de BrandverzekeringsMaatschappij Holland. Pikant detail: de verkoper van de grond, Jongbloets, was de vertegenwoordiger van deze verzekeringsmaatschappij. De inboedel bestond uit een waarde van 5 gulden voor boeken, 50 gulden voor juwelen e.d., 200 gulden beddegoed etc. De inboedel van de slagerij bestond o.a. uit 200 gulden voor slagersgereedschappen. De totale verzekerde waarde bedroeg 1450 gulden. De inboedelverzekering werd in 1921 verhoogd naar 7000 gulden en in 1929 tot maar liefst 9500 gulden. Slager de Brouwer raakte in goeden doen.
Bernard de Brouwer heeft tot na de Tweede Wereldoorlog de slagerij uitgebaat. Daarna nam zijn zoon Frans de zaak over.
2 opmerkingen:
Mooi speurwerk!
@Edwin
Dank je. Gelukkig zijn er een paar familiepapieren bewaard en bij mij terecht te gkomen. Dat is het voordeel van archivaris zijn in de familie :)
Een reactie posten